Op de clubavonden wordt niet vaak een eindspel uitgespeeld. Een aantal schakers vinden het na een paar uren peinzen en piekeren achter het bord wel genoeg, komen remise overeen en gaan richting de bar. Een andere groep kijkt naar de positie op de ranglijst en weet dat remise voldoende is om de beoogde plaats te behouden.
Tijdens de externe wedstrijden wordt vaker lang doorgespeeld en daarbij worden soms hele of halve punten weggegeven in de eindfase.
Het eindspel is een heel moeilijk onderdeel van het schaken en de meeste van ons zullen het weinig oefenen of bestuderen. Hoe doen de (groot)meesters van het schaakspel het dan?
In het huidige professionele schaken is het eindspel een belangrijk onderdeel. De kennis van de openingstheorie gaat soms door tot ver in het middenspel en dan is het belangrijk om een klein voordeel om te zetten in een beter eindspel. Om dit voordeel vervolgens in winst om te zetten is een goede eindspel techniek noodzakelijk.
Een basis principe in het (pionnen) eindspel is de oppositie. Een term die we allemaal wel kennen van de schaaklessen of uit boeken over het eindspel van waarschijnlijk Bouwmeester of Euwe.
Volgens het van Dale woordenboek betekent oppositie: tegenstand, verzet en bij het schaken een stelling met de beide koningen recht tegenover elkaar met een oneven aantal velden ertussen.
In het dagelijkse leven kennen we het woord oppositie voornamelijk uit de politiek. Voor de betekenis van de oppositie in het schaken en in de politiek zijn vast een aantal analogieën te noemen, maar laten we het maar bij het schaken houden.
Diagram 1: voorbeeld oppositie
Wie heeft in diagram 1 de oppositie? Van de speler die niet aan zet is zegt men dat hij “de oppositie” heeft. Als zwart aan zet is dan verliest hij want wit heeft de oppositie. Na bijvoorbeeld 1.. Ka7 volgt 2. Kc6 en de pion is niet meer te stoppen. Met wit aan zet is het remise want na bijvoorbeeld 1. Ka5 neemt zwart weer de oppositie in met 1.. Ka7. Niet zo moeilijk lijkt het.
Diagram 2: na 61..Kxh5
Terug naar de grootmeesters. In diagram 2 staat een stelling uit de partij Firouzja – Carlsen (Altibox Norway Chess, 2020). De huidige wereldkampioen tegen een groot aanstormende talent, beiden grootmeesters hebben een Elo boven de 2700. Zij weten natuurlijk dat deze stelling remise is want na 62. Kh3 heeft wit de oppositie. Ondanks de extra pion kan zwart niet winnen. Carlsen besluit zijn jonge tegenstander even te testen. In de partij volgde (vanuit diagram 2):
62. Kh3 (de enige goede zet, wit pakt de oppositie) 62.. Kh6 63. Kh4 (Kh2 kan ook) 63.. Kg7 64. Kg3 (de witte koning kan niet naar g5 maar pakt met Kg3 de “verre oppositie” met 3 velden tussen de koningen) 64.. Kf8 65. Kf2 (nu zelfs de oppositie met 5 velden tussen de koningen) 65.. Ke7 66. Ke2 Ke8 67. Ke3 Kd7 68. Kd3 Kd6 69. Kc3?? Daar gaat wit in de fout (zie diagram 3).
Diagram 3: na 69.. Kc3??
Wit had maar één goede zet om remise te houden, weet u welke?
69.. Kc5 Zwart pakt de oppositie en de stelling is verloren voor zwart die dan ook direct opgeeft.
Kan u dit soort stellingen in tijdnood remise houden? Misschien leerzaam om dit eens te oefenen tegen een computer programma of samen met iemand anders dit soort stellingen uit te spelen. Oefening baart kunst!
Mooi stukje, Wibo.
Laten we hopen dat het de eerste van vele columns zal zijn!
Ik wilde dat ik een keer aan het eindspel zou toekomen, en niet al ver voor die tijd de hele boel wegblunder.
(dat kan gelijk het onderwerp voor één van je volgende stukjes zijn 😉 )